maandag 8 februari 2010

Tehuis

Ik duw de rolstoel, waar mijn oma tegenwoordig in zit, langzaam door de gangen. We hadden al twee verdiepingen bewandeld, en maken langzaam onze weg naar beneden. Iedere verdieping heeft zijn eigen kleur. Blauw, Roze, Oranje en Groen. Alle deuren, kozijnen, plinten en lichtknoppen zijn in dezelfde kleur beschilderd. De witte muren kleuren in het winterse daglicht met de desbetreffende kleur mee. Op de bovenste gang vraag ik me nog af waarom ze in godsnaam voor deze lelijke eentonigheid gekozen hebben. Bij de derde verdieping realiseer ik me dat daar bewust over is nagedacht. Zodat de bewoners in ieder geval weten of ze op de juiste verdieping zitten. Verder zijn de gangen identiek: vanuit de lift rechtsaf, lange gang met vier brede deuren vooruit, linksaf, zelfde gang, linksaf, gang met vijf deuren en wat tafels en stoelen links, zwart bord met het menu van zondagmiddag, linksaf en weer vier brede deuren tot aan de lift.
Ik loop langzaam, alsof ik het tempo dat mijn oma een paar weken gelden nog zelf achter haar rollator aanhield, probeer na te bootsen. Ik probeer telkens weer nieuwe opmerkingen te verzinnen in de hoop het gesprek te rekken. 'Hier hangen andere clowntjes dan boven.' 'Leuk, die ballonnen.' 'Maken de mensen zelf de versieringen?' 'Zijn dit echte plantjes?' Mijn oma probeert soms te reageren, maar weet de helft van de tijd het antwoord niet, en zal de andere helft niet weten wat ik van haar wil weten. Hier en daar staat een deur op een kier en zie ik hoe een man of vrouw in een stoel voor zich uit zit te staren. Naar buiten, of naar een televisie die net iets te hard staat.
Beneden aangekomen lopen we naar haar kamer. De tweede deur rechts in de groene gang. Haar kasten, haar foto's, haar tas op tafel. Maar verder identiek aan de kamers waar we net langsliepen. Terwijl een verpleegster haar op het toilet helpt, smeer ik een boterham die ik in vier stukjes snijd. Terwijl ze langzaam en ingespannen eet, kan ik geen gespreksonderwerpen meer verzinnen en val ik terug op eerdere uitspraken over konijnen, buren en carnaval. Ze knikt, antwoordt soms en vraagt dan 'hoe lang duurt het dan zo met de trein terug naar Amsterdam?' Voor de derde keer antwoord ik 'drie uur'.
Als ik na een tijde afscheid neem en haar op haar ingevallen wangen zoen, zegt ze 'dank u voor de tijd die u genomen hebt'. Ik zwaai naar haar bij de deur, ze kijkt naar de televisie die ik net iets te hard heb gezet.

Op de terugweg denk ik alleen maar:dit nooit, nooit, nooit.
Maar dat dacht mijn oma vroeger ook.

Geen opmerkingen: