Toen ik de kleine tweede klas coupe binnenliep, zag ik in een oogopslag dat er tegenover een jonge vrouw nog twee vrije plaatsen waren. In diezelfde oogopslag meende ik haar te herkennen, maar in de drukte die hoort bij treinen en stations leek het me beter eerst te zitten. Mocht zij het zijn die ik dacht dat het was, dan zouden we wellicht een gesprekje kunnen voeren. Ik zette mijn tassen op de bank, mijn koffie op het tafeltje en mijn broodje ernaast. Nadat ik twee hengsels van tassen over mijn hoofd had getrokken, mijn sjaals had afgewikkeld en op het punt stond mijn jas uit te trekken viel het me pas op.
Ze huilde.
Shit.
Zo goed kende ik haar nou ook weer niet. Maar aangezien het hele proces al in volle gang was kon ik moeilijk doorlopen. Ik besloot te gaan zitten. Druk organiserend, bladerend in mijn agenda, intussen koffie drinkend, gluurde ik via het raam naar haar. Ze was het wel. En ze huilde nog steeds. Zachtjes. Had ze mij herkend? Zou ze me überhaupt herkennen? En nog belangrijker: zou ze herkend willen worden? Alles in mij riep: spreek haar aan! Vraag of het gaat! Want het gaat niet! Maar wat nou als ze helemaal niet wilde dat ik iets tegen haar zei? Dat ze nu gedwongen met een vage bekende, die ze eens in de zoveel tijd tegen zou komen, haar verdriet zou moeten delen? Zou ik haar dan in een ongemakkelijke positie brengen? Bij iedere wildvreemde zou ik gevraagd hebben of ik kon helpen, had ik gevraagd of ze wilde praten of niet. Maar nu durfde ik niet.
Aangezien ik sowieso niet eindeloos voorovergebogen in mijn agenda kon kijken, keek ik eens in de zoveel tijd lichtelijk verstoord op, in een duidelijke richting zodat ze zowel links als rechts ver buiten mijn gezichtsveld zat. Om vervolgens weer net zo strak me op mijn boekje te richten.
Ze snotterde nog wel, maar ze huilde niet meer. Maar nu was de situatie al zo lang op deze wijze gaande dat ik moeilijk op kon kijken om haar plotseling toch te herkennen. Als ze wist wie ik was, wist ze ook dat ik haar gezien had. Dan hielden we nu een status quo gaande die we niet meer gingen doorbreken. Althans, ik zou niet weten hoe. Ik probeerde me voor te stellen wat er gebeurd zou kunnen zijn, maar gezien de situatie leken me de meeste mogelijkheden toch niet afdoende. Er moest op zijn minst iemand gestorven zijn, of heel ziek. Of iets anders heel ergs, dat je nooit met een bijna bekende wil delen.
Het snotteren werd weer wat erger. Ik had me in de tussentijd al neergelegd bij het feit dat dit was hoe het zou zijn. En ik hoopte van harte dat ze in Utrecht zou uitstappen, zodat ze op zou kunnen gaan in de menigte. zonder dat ze geconfronteerd werd met mijn twijfelende aanwezigheid temidden van haar verdriet.
Dus ik zweeg, en ik bleef voorovergebogen zitten. Ik keek zelfs niet op toen ze inderdaad uitstapte. Maar vanaf het moment dat ze verdween hoop ik dat ze weet dat mijn stilte een teken van respect en medeleven was, en niet van desinteresse. En ik hoop dat het inmiddels weer wat beter gaat. Achteraf had het me toch beter geleken als ik wat had gezegd.
Sorry! Vaag bekende vrouw, ik had je graag getroost!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten