woensdag 4 augustus 2010

Aanspraak

Op een warme zomeravond fiets ik door de stad. Fijn gewerkt, heerlijk gegeten bij vrienden, wijn gedronken, bijgepraat, en nu dan op de fiets naar huis. De warme zomerwind strijkt zacht langs de haartjes op mijn armen. het leven lijkt goed. Totdat ik op een ietwat druk punt mijn vaartje moet minderen in verband met andere weggebruikers en een grote man van dat moment gebruik maakt om me aan te spreken. Aangezien ik in principe iedereen het voordeel van de twijfel wil geven, en niet bij iedere licht onverzorgde man wil denken dat hij vast om geld zal vragen, stop ik om naar hem te luisteren. Misschien is het een verdwaalde toerist. Hij begint aan een licht onsamenhangend verhaal over dat hij morgen uit het land zal worden gezet omdat hij geen verblijfsvergunning heeft gekregen, en dat hij nu terug moet naar Soedan, en dat zijn dochters in de Ardennen wonen en hij hen nou nooit meer zal kunnen zien. Hij mompelt de woorden advocaat, rechtbank, betalen.
Ik val hem in de rede en vertel hem naar waarheid dat ik geen kleingeld op zak heb. Even valt hij stil. Dan vraagt hij me of ik dan niet ergens kan pinnen. Ik voel me erin geluisd en lieg nu ronduit dat ik mijn portemonnee thuis heb laten liggen. Ik hoop dat hij niet verder vraagt. Om toch een soort troost te bieden zeg ik hem dat ik het allemaal heel erg voor hem vind, en dat ik hem heel veel sterkte toewens, maar dat ik niet zo goed weet hoe ik hem zou kunnen helpen. De man draait zich al van me weg, terwijl hij hardop tegen mij en verder niemand in het bijzonder zucht dat hij geen energie meer heeft. Hij herhaalt: geen energie meer.

Ons gesprek duurde nog geen drie minuten. In de tussentijd liepen mensen langs die niet hoorden wat de man vertelde. Zij lopen nog genietend van deze heerlijke avond door de stad, op weg naar huis of naar een biertje op een terras. De man vervolgt zijn weg. Ik stap weer op mijn fiets, maar zie nu alleen nog maar beelden voor me van Soedanese vluchtelingen, mensen met honger, afgesneden ledematen, uitgemoorde dorpen, en alle andere rampspoed waar ik wel van weet, maar waar ik niets mee kan. Even twijfel ik, zal ik omdraaien en alsnog voor hem gaan pinnen? Maar hoeveel dan? Ik denk aan een paar jaar geleden, toen ik in alle goedgelovigheid, maar me pijnlijk bewust van mijn nare onderbuikgevoel dat zei dat dit totaal niet klopte, geld pinde voor iemand. Dan besluit ik dat ik toen al mijn steentje heb bijgedragen.

Toch is de avond daarna een stuk minder mooi.

Geen opmerkingen: