donderdag 30 september 2010

Stof

De eerste dagen was het heerlijk weer. Na de uitzonderlijke regenbui van de eerste dag scheen de zon lang niet zo hard als verwacht, en hoewel het 's nachts wel koud was, hadden we genoeg voorbereidingen getroffen om lekker te kunnen slapen. Grappend sloegen we elkaar op de schouder, al die mythische verhalen over de zware weersomstandigheden, de vermoeiende zandstormen, de uitputtende droogte; het waren de verhalen van zwakkelingen, die niet tegen een stootje konden. Waar hadden ze het over? Het was heerlijk weer, de zon scheen, zo nu en dan verkoelde een briesje wind onze warme lijven.

Totdat de wind kwam.

In eerste instantie begon het met kleine wervelstormpjes, die in de verte het stof lieten rond dansen over de vlakte. Een prachtig gezicht, dat ons blij maakte, omdat het in werkelijkheid nog mooier was dan op de foto's. Op de avond dat ik, naar belofte, in mijn mooie witte jurk, in een sneltrein tempo naar het einde van de playa fietste om op tijd bij de brand van Megatropolis te zijn, was het warm. Het vuur was prachtig, het publiek joelde. Nadat de houten constructie in elkaar was gestort en iedereen uitgekeken was op de smeulende hoop voor ons, maakten we aanstalten om vrienden te bezoeken aan de andere kant van de playa. De warmte van de dag had blijkbaar een of andere meteorologische uitwerking gehad, waardoor we al fietsend van het ene op het andere moment in een stofstorm belandden. Natuurlijk hadden we de wind wel gevoeld, maar dit was anders. Dit was ook geen klein stofstormpje meer, dat dansend over de playa ging, dit was een witte vage mist die met enorme snelheid om je oren suisde. We probeerden te fietsen, maar zonder zicht op voertuigen en licht voelden we ons totaal verdwaald. Lopend probeerden we ons te oriënteren op het geluid om ons heen. De vuurspuwers van Ein Hammer in de verte op links, de dreunende bas van Nexus op rechts. Toch? Wanneer de wind even geen stof verplaatste en we in de verte de stad weer konden zien, bleek steeds dat we weer teveel de verkeerde kant op waren gegaan.

Binnen de stad was er meer bescherming, maar ook daar wist het stof ons te vinden. We fietsten met dichtgeknepen ogen en naar adem happend tussen de vlagen door. De rust die even later over ons heen viel in hun camper voelde als een warme deken in een koude nacht. Onze ogen konden weer open, alhoewel onze grijze wimpers het zicht nog steeds licht belemmerden, en we konden weer gewoon adem halen, alhoewel dat voortdurend leidde tot heftige hoestbuien. We waren onherkenbaar grijs.

De volgende dagen bleef de wind regeren in de stad. Hij vermoeide en hij putte uit. De voortdurende waas van grijs stof in combinatie met het felle zonlicht creëerde het gevoel van een droom, waarin alles wat je zag bedrog was. In mijn eentje op de fiets over de playa voelde ik me herhaaldelijk opgesloten in mijn eigen kleine universum, dat bestond uit stof, licht en warmte, mijn adem en mijn hartslag. Eens in de zoveel tijd zweefde een vreemd uitziende auto langs, of ving ik flarden van een gesprek op dat blijkbaar in mijn buurt werd gevoerd. De wind en het stof waren zwaar, vermoeiend en uitputtend.
Eindelijk begrepen we de mythe.

Geen opmerkingen: